Uit de oude doos.
Ik zal me even voorstellen, voor zover iemand me nog niet kent. Mijn naam is Harry Tiepel en als B-er was ik werkzaam in het Selectieteam Bezwaar te Zaandam. Ik ben in 1970 begonnen bij de inspectie Purmerend.
Net als nu werd er extern geworven. Er werden huisbezoeken afgelegd om jongeren, die net geslaagd waren over te halen bij de dienst te komen werken. Ook bij mijn ouderlijk huis werd aangeklopt. Mijn vader raadde me aan om deze baan voor het leven, aan te pakken. Wat wil je nog meer ? Na veertig jaar werken eruit en van je pensioen genieten.
Zoals u wel kunt raden, werd ik aangenomen en begon ik in een oud herenhuis op de Plantsoengracht te Purmerend aan mijn loopbaan. Er waren vier verschillende gebouwen in Purmerend in gebruik bij de belastingdienst.
Je moest ook meteen op de adjunct-commies opleiding, die twee jaar zou duren , om de eerste stap in je carrière te maken.
Er heerste een ijzeren discipline in Purmerend. Als beginneling had je niets te vertellen en als je tegen iemand inging, werd je over het bureau heen getrokken en duidelijk gemaakt, dat je maar moest doen wat je verteld werd.
Radio was uit den boze en als je naar de baas moest, ging je met knikkende knieën. De baas was Inspecteur en hield de touwtjes strak in handen.
Managers werden toen nog chef genoemd en één was chef de bureau. Als je pen leeg was, kon je bij hem een nieuwe krijgen. Je moest alleen wel je oude lege pen inleveren, zodat je niet zomaar een nieuwe kreeg.
Zoals ik al schreef, was de discipline erg strak, maar als de chef weg was , was het een dolle boel.
Gevechten op bureaus, gegooi met klokhuizen door de ventilator, ijswater op stoelen etc.
Mijn eerste werkzaamheden begonnen met de Personele Belasting uit te rekenen ( de voorloper van de Onroerend Goedbelasting ) en ik zat dan dagen , weken, maandenlang tot op de halve cent nauwkeurig, aanslagen te bereken.
Daarna mocht ik Loonbelastingkaarten vergelijken met het Centraal Kaartregister ( zeg maar het
“ ledenbestand “van onze dienst ). Je moest de juiste persoonsgegevens op de kaart zetten, zodat ze in het juiste aangiftebiljet gedeponeerd konden worden. Met een liniaal werd opgemeten hoe hoog de stapel kaarten was en aan het eind van de dag werd er weer gemeten. De chef kon dan zien hoeveel kaarten je verwerkt had. Van tevoren had hij berekend, hoeveel kaarten er in een centimeter pasten.
Later mocht je de dossiers bij de aangiftebiljetten zoeken en je moest dan soms een halve dag lang ladder op, ladder af ( de vakkenkasten reikten tot aan het plafond ).
De biljetten werden trouwens door de Inspectie zelf verzonden. Iedereen moest meehelpen. Met een natte kwast werden de plakranden van de enveloppen natgemaakt en de enveloppen dichtgeplakt. Daarna gingen ze door de frankeermachine. Er werden postzakken bij de PTT gehaald en in een bakfiets werden de volle postzakken naar het postkantoor gebracht.
De postman was Piet Karssen en ik mocht soms met hem mee naar de andere locaties om de post te halen. Meestal kregen we een lijstje illegale boodschappen mee. Bij de groenteman op de hoek moesten we wat appels meenemen en in een heel klein sigarenwinkeltje op de koemarkt ( daar konden amper drie man tegelijk in ) snoepwerk. De toffee-reep en mentos waren zeer populair.
In 1971 moest ik mijn dienstplicht vervullen en 14 maanden lang moesten mijn collega’s het zonder mij zien te rooien.
In het volgende deel zal ik de draad na die dienstperiode weer oppakken.
Wordt vervolgd.